Zuilvormige boom met opstaande, bochtige tot spiraalvormige twijgen waardoor een fraai wintersilhouet ontstaat. De kroon is los en half open, circa 5 m breed. De stam is wit en bladdert iets af. Oudere stammen worden ruwer maar hebben niet die diepe groeven die kenmerkend zijn voor de soort. Ze kleuren naar donkergrijs. Twijgen roodbruin, voorzien van wrattige lenticellen. Het driehoekige tot ruitvormige blad heeft een grove, gezaagde bladrand, loopt vroeg uit en is groter dan dat van B. pendula. Herfstkleur geel(bruin). Het blad valt relatief laat af. Ophogingen, bodemverdichting en wisselende waterstanden hebben een slechte invloed. Wortelt oppervlakkig. Zeewind wordt niet goed verdragen. Winterhardheidszone: 2
